⁻⁰⁹⁻
Ik drink van het schuim,
de wind vluchtig langs mijn huid;
Hoe een dag eindigt.
コアへ (Koa • e)
⁻¹⁰⁻
Zacht zonlicht dat warmt,
wolken aan de horizon.
De weg naar de maan.
コアへ (Koa • e)
⁻¹¹⁻
Hard vallend blad,
weggerukt van haar houvast.
Lijdt de leider nu?
コアへ (Koa • e)
⁻¹²⁻
Verblind door zijn blik,
omarmd door zijn warme greep.
Oh, zo is hij daar.
コアへ (Koa • e)
⁻¹³⁻
Altijd met z’n twee
vliegen ze van boom naar tak,
ga door, keer terug.
コアへ (Koa • e)
⁻¹⁴⁻
Jonge mussen nu,
leren te vliegen vanuit
een lagere tak.
コアへ (Koa • e)
⁻¹⁵⁻
Het rijpere gras,
een enkel geel blad alleen,
wat de wind al brengt.
コアへ (Koa • e)